op de tentoonstelling blijkt dat de houtsnijkunst een bredere waardering verdient.
Het bijzonder van de hier geëxposeerde bladen is dat ze verslag doen van een periode van experiment, van overgang van de 19e eeuws naar de moderne kunst.
Ze laten zien hoe de beeldende kunst zich losmaakte uit de traditie van de illusuonistische weergave van de zichtbare werkelijkheid.
Dit betekent dat de collectie, die in de loop van 40 jaar door Hans van der Grinten en zijn broer Frans Joseph is bijeen gebacht, in stilistisch opzicht grote variatie vertoont.
De houtsnijtechniek bleek geschikt te zijn voor de vernieuwingen die schilders in de laatste decennia van de 19e eeuw nastreefden.
De houtsnede is een vorm van hoogdruk, wat wil zeggen dat de delen die wit moeten blijven worden weggesneden, zo dat de inkt tijdens het drukken, anders dan bij een ets, hoog ligt.
Kleur kan worden verkregen door meer gangen verschillende blokken van precies dezelde afmetingen over elkaar heen te drukken; voor iedere kleur moet een nieuw blok gesneden worden.
Natuurlijk kon kleur ook naderhand met de hand worden aangebracht.
De houtsnijkunst, die in Europa omstreeks 1400 tot ontwikkeling kwam, beleefde in de 16e eeuw en bloeiperiode met kunstenaars als Albrecht Dürer en Hendrick Goltszius.
Maar vanaf de 17e eeuw stond het houtsneden hoofdzakelijk in dienst van het kopiëren van schilderijen.
Het vervaardigen van houtsnede werd overgelaten aan vaklieden, die dus niet hun eigen ontwerpen uitvoeren. Het vakmanschap werd gaandeweg wel zeer verfijnd - wat onder andere blijkt uit een vloeiende belijning, grote detailering en modelé - maar de houtsnede als zelfstandige kunstvorm was in de 19e eeuw vrijwel geheel verdwenen.
De tegenwoordigers van jugendstil en Art Nouveau voerden, in navolging van william Morris en diens Arts & Crafts beweging het ideaal van eenheid van kunst en ambacht hoog in het vaandel.
Zij namen zelf het houtblok weer ter hand.
Het met de guts bewerken van het weerbarstige hout resulteerde in een vereenvoudigde sobere figuratie die hen zeer aan stond.
Tegen de eeuwwisseling was er zo een hele groep houtsnijders / kunstenaars die grote bekendheid genoot.
Félix Valotton, Aubrey Beardsley, Peter Behrens, Emil Orlik, Otto Eckmann, Anottn Derkinderen, R.N. Roland Holst en Willem van der Berg zijn er enkele van.
Zij wilden aan de ‘stemmingskunst’ van het impressionisme voorbij en zochten naar een nieuwe geesteshouding, die gericht was op verdieping in het wezen en niet op de toevallige verschijningsvorm der dingen’, aldus Wiebke Loos in het boek DE TIJD WISSELT VAN SPOOR, Nederland rond 1900 (1981.)
Het afwijzen van de perspectivische illusie was