Ik ben werkelijk de zachtmoedigheid zelve en er is heusch haast geen mensch, die een wrok tegen mij koestert.
Misschien de eenige uitzondering hierop maakt mijn broer George, die mij niet kan zien zonder me een bitter verwijt naar mijn hoofd te slingeren.
Wat ik hem dan wel misdaan heb? O, dat is al een heel oude geschiedenis.
Nu is George al een groote man, die gelaten voortleeft onder het wijs bestuur van zijn vrouw.
Hem kan nu niets meer gebeuren.
Want zij zorgt wel, dat hij niet zonder overjas naar buiten gaat, dat hij netjes z'n voeten op de mat veegt, dat hij niet te laat thuis komt en dat hij z'n geweten niet bezwaart met leugentjes omdat ze er toch altijd achter komt.
Ja, maar George is niet altijd zoo geweest.
Eens was het zijn gouden tijd, toen alle meisjes uit de buurt dol op hem waren en hij overal succes had.
Hij groeide en bloeide, brak harten en keek trots in het rond als een veldheer.
Alleen ons buurmeisje, Marietje, kon hij maar niet krijgen.
Die Marietje had een leelijke mopshond, een echt misbaksel van een beest, maar waar ze zoo gek mee was, dat ik George dikwijls de verzuchting hoorde slaken: He, wat ik er niet voor zou willen geven om die hond eens te zijn."
Ik zelf was toen zoo'n aap van een jaar of twaalf, een leeftijd waarop jongens nu eenmaal niet jaloersch op leelijke mopshonden plegen te zijn en ik voelde bij zoo'n verzuchting dus slechts een verachtend medelijden.
En nu zou juist dat mismaakte wangedrocht van een hond mij de kans verschaffen om een goed werk te doen.
Op een goeden dag was het beest namelijk spoorloos verdwenen en Marietje was natuurlijk ontroostbaar.
Toen ik uit school kwam kwam ik haar tegen, badende in haar tranen, en ik moest het heele verhaal onder luid geweeklaag aanhooren.
Nu heb ik nooit tegen vrouwentranen gekund en wat doe je dus in zoo'n geval, nietwaar?
Er zat niets anders op, dan m'n vrije Woensdagmiddag op te offeren voor dat mormel (de hond natuurlijk) en er naar te gaan zoeken.
,,0. Keesje", riep Marietje direct verheugd uit, nadat ze mij deze belofte met haar tranen ontrukt had. ..dat is lief van je hoor!
Je zegt maar, wat je voor je moeite hebben moet als je het schatje vindt.
Ik zal je niets weigeren hoor!"
En in haar gedachten knuffelde ze het vette hondebeest alweer tegen haar gezicht.
Dus kon ik zoet zoeken naar het weggeloopen ondier.
Den heelen dag, in alle hoeken en gaten.
"Fikkie, Fikkie, Fikkie!!!"
In alle winkels, op alle politiebureaux, tot vervelens toe blerde ik maar: ,.Fikkie-ie-ie, Fikkie...!"
Totdat-ie waarachtig op me kwam toerennen en vroolijk tegen me begon op te springen.
Dat was tenminste een succes.
Ik pakte dus den rolmops onder mijn arm en stapte doodmoe en schor, maar welgemoed huiswaarts.
Maar ziet, nu komt dan de materialistische geest des jongelings boven.
Wat voor belooning zou ik Marietje vragen en hoe zou ik het allermeeste eruit kunnen slaan?
Ik was toen aan 't sparen voor een voetbal en zou zoo dolgraag wat daarbij hebben.
Maar, geld van een buurmeisje aannemen?
Dat zouden m'n oude lui vast niet goedvinden.
En ziet nu, wat zoo'n twaalfjarige aap al niet opmerkt, 'hoe hij combineert en geraffineerd zijn voordeel weet te doen met hegeen hij ziet.
Thuisgekomen moffelde ik dan het beest onder mijn jas, nam 'm zoo mee naar George's kamer en deponeerde hem daar op het bed. Eerst begon George natuurlijk tegen me uit te varen, maar ik legde mijn vinger op m'n mond en zei: ,.George, weet je van wie die hond is?"
Natuurlijk wist-ie dat.
,,Nou," zei ik toen, ,,hij was weggeloopen en nou heb ik 'm gevonden."
,.Nou, en?" ,
,.Nou. Marietje heeft gezegd, wie hem terugbracht zou van haar krijgen, wat hij maar wilde."
"Nou, en?"
"Nou, stommeling!
Als je mij een kwartje geeft voor bij mijn nieuwe voetbal, dan mag jij dat beest wel terugbrengen."
Nou, ik heb m'n kwartje eerlijk gekregen, maar als George nu brommen van zijn vrouw krijgt, omdat-ie zijn voeten niet op de mat heeft geveegd, of omdat de brug open was en hij daardoor te laat thuis komt, dan denkt-ie een heel leelijk woordje aan mijn adres en dan nog meer heel erg in zichzelf denkt-ie: ..Het is toch Kees z'n schuld, dat ik met dat mirakel getrouwd ben."
CZ.