Mijn vrouw heeft een hondje gekocht.
Ik dacht altijd, dat ik van honden hield, maar ik bemerk nu dat ik mij vergist moet hebben.
Ik hoop niet, dat iemand mij dit kwalijk neemt, doch mocht er onverhoopt toch zoo iemand onder mijn lezers zijn, dan moet hij maar eens bij mij op bezoek komen.
Dan zal hij mij begrijpen.
Behalve dat het hondje een leelijk scharminkel, een dief, een vernielal, een keffer, een nachtrustverstoorder en een huiselijke twistappel is, heeft het ondermeer een eigenaardigheid.
Het kan geen vreemden uitstaan.
Absoluut niet.
En dat steekt het niet onder stoelen of banken.
Zoodra het maar een geluid hoort aan het hekje van ons voortuintje vliegt het met nijdig gekef van mijn vrouw's schoot af, waar het gewoonlijk den plaats inneemt, die vroeger soms aan een ander toekwam, en begint dan woedend tegen de kamerdeur op te springen, zoodat deze inmiddels eruit ziet alsof ik geprobeerd heb hem in mijn vrijen tijd bij te schaven:
Nu zegt mijn vrouw, dat het hondje nog aan vreemden moet wennen en dus moet het lieve diertje in de kamer blijven wanneer er ondanks zijn protest toch nog menschen durven komen.
Hij pleegt dan, wanneer mijn vrouw hem gevangen heeft, veilig in haar schoot geborgen te blijven, doch ze moet hem stevig vasthouden en hij ligt net zoo lang te grommen en z'n tandjes te ontbloten, totdat het bezoek meestal spoedig en met koel afscheid weer vertrekt.
Ja, zulke dingen heb je te wachten als je een hondje gaat houden.
Onlangs kwam ik van een KLM - schaak wedstrijd.
We hadden verloren, het regende dat het goot en het was daarbij vinnig koud, dus mijn humeur stond omstreeks het vriespunt.
Kom ik thuis en zie dat mijn vrouw al naar bed is.
Het was trouwens al laat en ik verlangde ook naar de warme dekens.
Kom ik in den slaapkamer en wat ontwaar ik daar knusjes in mijn eigen bed?
Een gemoedelijke buit, diep onder de dekens.
Dat is natuurlijk die snerthond.
Gewoonlijk slaapt ie bij mijn vrouw, maar nu heeft ie het zich gemakkelijk, gemaakt in mijn eigen bed.
Dat is het toppunt van brutaliteit.
In een ogenblik ben ik weg en weer terug met den deegrol.
Een reuze uithaal en... krak!! O. wee, dit keer kwam het berouw te laat.
Mijn vrouw had met het oog op mijn koude voeten een warme kruik in mijn bed gelegd, maar nu was het geen kruik meer.
En hoe ik den nacht geslapen heb, met mijn knieën tegen mijn borst...
Nu moet ik voor straf het lieve hondje uitlaten.
Dat heeft zo'n beest blijkbaar van tijd tot tijd nodig.
De eerste keer vond ik dat een. pracht gelegenheid om er met fatsoen vanaf te komen.
Tweemaal heb ik hem verloren, maar beide keren was ie nog eerder weer thuis dan ik.
Na rijp beraad verzon ik een beter plan.
Het geluk was me dienstig want ik kwam een oude kennis tegen, die het helemaal niet erg bleek te vinden dat m'n vrouw's lieveling als een bezetene tegen hem opsprong en pogingen deed hem te verscheuren.
De man hield van honden.
Echt, werkelijk, blijkbaar meer dan ik.
Enfin, laat ik het niet lang maken.
We werden het eens.
Ik wist van te voren niet, dat ik zooveel :lieve dingen over het hondje zeggen kon, maar ik heb mijn ouden kennis weten te bewegen hem van mij over te nemen.
De prijs was niet hoog, maar dat was ook helemaal niet nodig, want dat was toch maar een extraatje.
Nu kwam nog het moeilijkste van alles, namelijk mijn vrouw wijs maken, dat haar schatje weggelopen was.
Ze zag me al uit de verte aankomen, zonder hondje, en vreesde direct het ergste.
Aan het tuin hekje kwam ze me met betraande ogen tegemoet en verweet me in een stroom van woorden: "Wat :heb je met m'n lieve schatje gedaan?
Je hebt hem : toch niet laten overrijden, het snoezepoesje, d'r is toch niks mee gebeurd?
Hij kan niet tegen pijn, 't is zo'n teer lieverdje.
Waar heb je hem dan 'gelaten...?"
Ik liet haar maar even uitpraten en verzekerde ,toen, dat het lieve beestje heusch weggelopen was.
Ik kon er niets aan doen.
Ik had nog een tijd naar hem gezocht en gefloten en zoo, maar hij was niet teruggekomen.
Toen was ik maar naar huis gegaan, in de hoop dat ie, net als vorige malen, weer voor de deur zou zitten.
Maar dat was tot mijn spijt niet zoo.
Dan moesten wij morgenavond maar een advertentie plaatsen, stelde ik nog voor.
Maar juist was ik uitgesproken, toen ik zag hoe mijn vrouw opeens helemaal bij kwam.
"Ha, daar is-t-ie al, de schat" riep ze uit.
Ik geloof niet, dat ze daarmee mijn ouden kennis bedoelde, die paars van kwaadheid en met een hand onder op zijn rug achter het ondier aandraafde.
't Schatje had een mooie lap stof in zijn bek, precies dezelfde stof waarvan mijn oude kennis een broek aan had.
Nou, enfin, het berouw kwam voor de tweede keer te laat.
Ik heb het extraatje aan mijn vriend terug moeten betalen en nog wat voor een nieuwen broek ook.
En ik heb van mijn vrouw een ander extraatje gekregen.
En nou zal ik me maar erin schikken, dat wij een hondje hebben.
CEZET.