Het was in de donkere winter van 1919 en de siddering van de revolutie trok nog door het Russische rijk.
Zij, die van nu af aan te Moskou het lot van de miljoenen in hun handen hadden, verkondigen de kameraden dat het uit moest zijn met de macht van de Christelijke kerk.
Het Christendom had lang genoeg kunnen tonen wat het waard was voor de volken en voortaan zouden de arbeiders zelf regeren.
De kerkelijke macht werd ontbonden en hare dienaren vervolgd.
Het Christendom werd bespot, vernederd en vergruisd en de kerken werden verwoest.
In deze donkere winter was er voor den ouden pope Jevinuschka weinig reden om zich te verheugen op de nadering van het kerstfeest.
Het oude Czarenrijk mocht dan geweest zijn wat het wilde; de wetten mochten er verouderd, de belasting zwaar en de boeren dom geweest zijn, maar vader Jevinuschka had zijn trouwe gemeente in Grischew gehad en zijn vriendelijk kerkje en god had zijn arbeid gezegend.
Ja, toen verheugde hij zich als kerstmis weer naderde.
Zoals het toen was.
Als zijn kerkje feestelijk verlicht was en een brede lichtbaan door de openstaande deuren naar buiten viel in de kerstnacht, dan was het eerst recht feest.
Dan reden met vrolijk bellengerinkel en flakkerende fakkels de sleden aan van de trouwe kerkgangers en onder zijn vlammende kerstpreek zaten ze daar, de domme boeren, ouden en jongen, zijn hele gemeente in deemoedige aandacht.
Dan zong het koor, dat de krachtige stemmen het oude kerkgebouw deden dreunen en het orgel jubelde de kerstzangen.
Maar nu? Ja, het was altijd een trouwe gemeente geweest in Grischew en ze waren het lang niet allen eens met de meningen van de heren te Moskou.
Er waren er nog velen die kwamen ondanks verboden en vervolgingen.
Maar kijk, nu kwamen ze langs omwegen sommigen vermomd, anderen sluipend, naar een bouwvallige schuur ver buiten het dorp gelegen.
En het waren toch nog slechts de ouderen die dit deden.
De jongeren waren komsomoljets en gingen naar de vergadering van hun vereniging.
Een God of een kerk bestond voor hen al lang niet meer en in vele gezinnen leefden de ouders in angst door hun eigen zoons en dochters te worden verraden.
Daar was nu het kerstfeest.
Ze waren weer gekomen naar de schuur de oude getrouwen, verkleed en sluipend, maar ze zaten daar toch voor de eredienst, deemoedig en eerbiedig.
Enkele oliepitjes verlichten schaars de ruimte inplaats van de feestelijke kerstlampen.
Het koor ontbrak.
De jeugd was naar het congres van de Komsomol en de boeren zongen gedempt en beverig van ouderdom en angst.
Mijn vader Jevinuschka stond daar voor hen en hij hield zijn kerstpreek als elk jaar.
Zwaar tekende zijn grote gestalte zich af in het schemerdonker.
Zijn doorgroefde gelaat was omkranst door zijn witte haar en een witte baard, die onophoudelijk mee danste in het rythme van zijn worden.
Zijn preek was mooi, vlammend als altijd en de gemeente zat daar en luisterde luisterde…….
Tot plotseling een harde bons en luid gekraak de wijding verstoorden.
De deur bezweek en naar binnen drongen zich de Komsomoljest.
Het bevel was gekomen, dat de dienst verstoord en de aanwezigen gevangen moesten worden.
De kerk was verraden.
In een oogwenk waren de domme, oude getrouwen veranderd.
Het waren oude boeren nu, bewoners van de steppe en bereid om zich te verdedigen tot het uiterste.
Ze trokken zich terug tegen de wand tegenover de deur en de in ‘t verborgen meegebrachte messen van zeisen en sikkels glinsterden mat in hum ruige menigte.
Diepe, harde lijnen lagen in hun gezichten gegroefd.
Aan de andere kant drongen zich de Komsomoljest naar binnen.
Lopen van geweren en pistolen glommen in hun handen.
Dit was de jeugd en zij waren bereid het werk te doen, dat hen was opgedragen.
Een seconde en de strijd zou beginnen.
Toen richtte de grijze vader Jevinuschka zich op.
Hij was niet weggevlucht en stond daar nu in het midden met de handen naar beide zijden omhooggeheven alsof hij allen wilde zegenen, terwijl hij de woorden van zijn preek vervolgde, juist waar hij gebleven was: Vrede op aarde, in de mensen een welbehagen.
Hij leek een profeet zoals zijn zware gestalte daar oprees in het halfdonker en de olielichtjes spook achtig bewegende reuzenschaduwen tegen de wand achter hem en op de zoldering wierpen.
Men moest naar hem luisteren.
,, Broeders en zusters’’ zij hij langzaam, wij vieren hier kerstfeest.. Gij moogt niet tegen elkaar vechten, nu Luister!! Schuifelend maakten de bij de ingang staanden de weg vrij en nog meer jongeren traden binnen om te luisteren naar hetgeen vader Jevinuschka zei.
De grijsaard sprak door en de wapens zakten en werden tussen de kleren verborgen.
Vader Jevinuschka hield zijn gemeente gevangen in zijn bezielde woorden en Grischew had dit jaar nog zijn kerstfeest, de hele gemeente als andere jaren.
Het waren nu wel niet met fakkels verlichte sleden, die de kerkgangers naar huis brachten.
Het vriendelijke kerkje was reeds lang verwoest.
Maar het waren vaders en zoons, moeders en dochters, die hand in hand huiswaarts keerden door de sneeuw met vreugde en dankbaarheid in hunnen harten.
C.Z.