.7.
HET LIED VAN DE MOHA
(fig.31)
Mijn MOHA-ding !!!!! mijn zalig kookstel merk MOHA no. 0 waarop de letters D.R.M.G. Pang prijkten die mij, wanneer ik ze lees telkens weer herinneren aan nattigheid, hoge vlammen, vieze smaakjes en andere onaangenaamheden. Hoe heerlijk kondt gij snorren en hoe behendig kon de Berkeboom het petroleumstraaltje in de vleespan mikken. Weer ruik ik uw vieze stank en rijst voor mijn ogen een hoge petroleumdamp zich ten hemel. Weer zie ik mijzelf zoekende, zoekende naar ons laatste prikkertje dat weg is. Weer zie ik niets dan modder, voel ik de regen op mijn rug, hoor ik Arie schelden en ruik ik niets dan vuile petroleumlucht. O! mijn heerlijk MOHA-ding, hoe zal ik u beschrijven. Is het niet makkelijk dat zo'n ding geheel uit elkaar te nemen is om zo in een klein doosje mede te dragen. Alleen is het jammer dat hij dan overal hij dan overal bij de schroefdraad lekt en dat dan alles gaat stinken met de reeds meer besproken stank en dat uit alle gaatje petroleumgas te voorschijn komt waardoor alles met een laagje grijze vuiligheid wordt overtogen. En dat we er allen uit gaan zien als een paar zigeuners, dat alles naar de petroleum stinkt en smaakt. En dan zo voordelig dat er geen snippertje van de energie der olie verloren gaat en alles verbrandt (als hij dan tenminste brandt) en dat hij zo'n grote hitte geeft dat een keteltje water hierop in tien minuten aan de kook wordt gebracht. Als men dan tenminste een half uur bezig is geweest om hem aan te steken en als hij dan blijft branden wat soms dan ook wel eens gebeurde. Wij gingen dus in de tent zitten en schroefden onze MOHA in elkaar. Het begon al harder en harder te regenen en gezellig tikten de regendruppels op onze tent. "Kijk", begon Arie met een ernstig gezicht, "eerst vullen we het onderstel met petroleum. Hij mag maar voor 3/4 vol. Zo ging hij verder. "Nu verwarmen wij hem voor , ja die vlammetjes kunnen geen kwaad, dat is wat spiritus die ik er langs gemorst heb". Toen de spiritus opgebrand was, zou hij pompen. De spiritus die gemorst was echter brandde nog steeds zodat die eerst uitgeblazen werd. Toen strekte hij zijn hand uit naar het knopje van de zuiger, maar trok hem weer gauw piepende terug. "Auw", riep hij, "dat dingetje is gloeiende heet". Jan de B kon dikwijls zo verstandig wat vertellen die merkte nu op: "dat komt zeker van de spiritus op dat bordje". We hadden namelijk de MOHA op een bordje gezet voor mogelijk inbranden van petroleum in het stro te voorkomen. Er zat niet veel anders op dan maar even te wachten tot het knopje weer koud was, en toen het zover was, was de spiritus opgebrand. Met een welgemoed gezicht, wat Arie zich scheen (fig.32) voorgenomen te hebben bij de gehele MOHA-demonstratie te blijven zetten, goot hij er dus nieuwe spiritus in, terwijl wij vol aandacht zaten toe te kijken of hij ook weer iets morste. Weer staken wij toen dat jofele ding aan en wachtten met ongeduld op de dingen die komen zouden. Arie pompte en nu zou het dus gebeuren. "Stommerd" riep toen plotseling Jan van der Berkeboom, "nu heb je het ventieltje open laten staan". Arie behield echter hetzelfde welgemoede gezicht en draaide het ventieltje dicht. Weer werd gepompt. Weer werd er nieuwe spiritus ingegoten. Maar toen scheen hij toch te gaan. Heerlijk smoorde het brandertje. Het snorde echter het laatst op deze dag. Natuurlijk zeiden we alledrie tegelijk was. Ik zei: "Zie je nu dat hij gaat"? Jan van der Berkeboom zei "nou gaat hij" en Arie zei "hij doet het dan toch maar". Het was goed dat we alledrie tegelijk het onze zeiden, want als we het na elkaar hadden moeten zeggen, had hij voor die tijd al uitgeweest. Nu gebeurde er echter iets nieuws. Tot nog toe had hij aldoor plotseling opgehouden maar nu begon hij te stotteren. Telkens hield hij met een schok op en brandde dan weer ongestoord verder. Ik ben echter nogal link en zag al gauw dat het kwam doordat het gasbuisje niet goed aangeschroefd was en dat hij dus ook van onder brandde. We draaiden dus dat gevalletje en konden toen beginnen om hem opnieuw voor de verwarmen, want hij was natuurlijk weer uit. Hij had in ieder geval nog niet gespoten en dus keek Arie nog steeds welgemoed. Jan van der Berkeboom had echter niet zoveel geduld en riep "laat mij hem nu maar verder behandelen, want jij brengt er toch niets van terecht". Hij pakte met een wilde zwaai een prikker uit de doos om zichzelf te rechtvaardigen en ons eens voor te doen hoe je dat MOHA-ding behandelen moest. Dat MOHA-ding is echter een erg doelmatig ding, maar je moet er voorzichtig mee zijn. Als je gaat denken dat hij overal tegen kan, is hij gauw gemold. Dat leerde ons tenminste de ondervinding, want toen Jan van der Berkeboom met zijn welbewuste zwaai het prikkertje in het gaatje stopte, knapte dat af en bleef het prikkertje in het gaatje zitten. Nu geef ik al mijn vijanden te doen om, als dat gaatje verstopt is, zo'n puntje er weer uit te krijgen. We probeerden het op alle manieren, door de MOHA ondersteboven te houden, waarbij natuurlijk wel een hoop olie op ons stro terecht kwam, maar geen puntje. Door er met ons laatste prikkertje in te porren en (eindelijk) door er een hoge druk op te zetten. Dat ging! Plotseling schoot ons puntje omhoog, gevolgd door een fijne dunne straal petroleum. Wij dachten echter met de dichter "Door het mokeren ???? der tijden, wordt men aan het zwaarste lijden". Ja, aan hard te ????? lot gewend en roken op het laatst de petroleum zelfs niet meer. Door het opendraaien van het ventieltje was de fontein weer gauw opgehouden, die intussen echter heel wat dat binnen zijn bereik was vies gemaakt had, dat dus eerst schoongemaakt moest worden. Arie keek nog met hetzelfde gezicht en lachte nog even welgemoed, terwijl hij zei: "We zullen het nog maar een proberen en het nu eens stelselmatig aanleggen. We zullen eerst de MOHA eens voorzichtig doorprikken met dat laatste prikkertje. Waar heb jij dat gelaten Jan van der Berkeboom . "Ik", riep de aangesprokene en het was aandoenlijk zijn onschuldig gezicht te zien. "Ik weet van geen prikkertje af. Ik heb het heel netjes in het doosje gelegd". Toen hij echter zag dat het er daadwerkelijk niet in was, begon hij schijnbaar toch te begrijpen dat hij zichzelf en ons wat voor zat te liegen en hield dus maar gauw zijn mond. Hopeloos is het om iets dat in het stro weggeraakt is op te moeten zoeken, zodat we al reeds een uur gezocht hadden zonder iets te vinden. Toen bedacht ik dat we gisteren met de MOHA bij de tafel geëxperimenteerd hadden, zodat er dus wel kans was dat we daar nog een prikkertje zouden vinden, dat gisteren weggeraakt was. Had ik maar mijn gezicht gehouden, dan had ik mijzelf een boel verdriet bespaard. Het spreekt vanzelf dat er naar dat dingetje gezocht moest worden. Ook spreekt het vanzelf dat Arie of JvdB dat niet konden doen en zo spreekt het ook vanzelf dat ik naar buiten gestuurd werd om er naar te zoeken. Het regende hard. Nu, als ik zeg dat het hard regende. Ik, die tien dagen in de stortregen gekampeerd heeft en dus wel zal weten wat regen is, dan kunt ge er van op aan dat het geen miezer regentje was. Ik zal verder gaan en zeggen dat het goot. De heerlijke hei, waarin ik op de tweede van mijn kampeertijd zo zalig op mijn rug gelegen had, was in een modderpoel herschapen. Onze tafel waar nu niet het servetje van Jan van der Berkeboom op lag, deed mij denken aan die rots uit ""De Japanse steenhouwer" van Multatuli. Ik wroette met mijn handen in de modder in de hoop dat prikkertje te vinden, terwijl (fig.33) binnen uit de tent geroepen wordt. "Heb je het al?" ?!?!? "Nee, ik heb het nog niet, maar komen jullie ook even zoeken". "Ik zou je lekker danken, we zitten hier veel te lekker en we zoeken zelf ook". Toen ik het op wilde geven, riepen de beide heren: "Schei je er nu al uit? Je bent nog geen half uur bezig". "Kan wel, maar ik ben net zo nat als het water zelf en ik vertik het om nog langer te zoeken". Toen moest er raad geschaft worden en Jan van der Berkeboom veronderstelde dat als je een vioolsnaar had, die prikkers best zelf kon maken. "Dat is een reuze idee", riep Arie "maar heb jij een vioolsnaar?" "Kopen". "Waarzo?" "In Loenen natuurlijk". "Zijn daar dan muziekwinkels?" "Misschien". "Nee, ik weet zeker dat er geen muziekwinkels zijn. "Misschien verkoopt juffrouw Koekkoek ze". "We kunnen in ieder geval Piet er eens heen sturen". Dit gesprek, hetwelk zo’n grote indruk op mij maakte, dat ik nu kans zie het woordelijk op te schrijven was dus afgehandeld en ik kon naar het dorp gaan. Juffrouw Koekkoek verkocht geen vioolsnaren, terwijl ze ook niet wist wie ze dan wel zou moeten verkopen, maar misschien dat de koster er eentje voor ons te koop had, die speelde zelf ook viool en die kon er mij misschien wel helpen. Ik stapte dus weer vol goede moed op de fiets en kwam na eerst een keer verkeerd te rijden bij de kerk aan, waar het huisje van de koster tegenaan gebouwd was. Drie grote kastanjes stonden er voor die zo dik waren dat ondanks de regen men er onder toch nog droog stond …… Er is in Loenen een man die meer dan één vak uitoefent. Hij is kapper en daarbij houdt hij een kroegje waar je, als je lang moet wachten, een glaasje kan nemen. Als Loenen danst, is hij violist; als Loenen ter kerk gaat, is hij klokkeluider. Als er iemand in Loenen sterft, is hij begrafenisondernemer en als er te Loenen iemand trouwt, is hij koetsier. Bovendien vervult hij nog baantjes zoals koster, organist in de kerk, voorlezer, collectant en stemmer van piano’s , waarmee hij het echter niet erg druk heeft, daar er in heel Loenen slechts twee piano’s zijn. Die man heeft er slag van het leven van de vrolijke kant te bekijken en Arie vertelde dat, toen hij naar hem toe was geweest om zich te laten scheren, hij tussen iedere klant die hij hielp, eerst een mopje op de viool gaf. Hij heeft een geweldige donkere krullebol en een paar zwarte ogen die altijd lachten. Als hij niet op de viool speelt, fluit hij een vrolijk wijsje.
EINDE
Hier houd het verhaal op, mijn grootvader heeft misschien ooit gedacht het af te zullen schrijven, helaas is dat er niet van gekomen.