Thuis pagina

contact met Salon Zonneveld

ARIE ZONNEVELD 1905 - 1941

Arie vermeldingen

Catalogus

Van Het Westelijk Front Geen Nieuws

Annie Simonis 1907

Piet Zonneveld 1908

Kees Zonneveld 1912

informatie bronnen :Ontstaan Copyright

Nieuwe pagina

the value of a Arie Zonneveld woodcut HISTOTY

-

Salon Zonneveld seizoen 8

-

-

-

-

Salon Zonneveld gaat verhuizen

.3.
DE TWEE GROTE MOGENDHEDEN
 
Daar ik de vorige dag om 6 uur op had moeten staan had ik nogal slaap, zodat ik het niets prettig vond toen ik de volgende morgen door het luidruchtige gezang van mijn twee beschermers werd gewekt. (fig.10) Als het nu nog mooi weer was geweest, maar neen hoor. Treiterend raasde de regen om ons en op ons tentje.  Ook scheen er vooreerst geen doorzicht in te zijn want zwarte donkere wolken stapelden zich aan de horizon op en de wind gierde door de bomen en deed de tent schudden. Arie stelde voor om niet zo vroeg op te staan omdat er geen haast bij ons opstaan was, daar wij toch niets te doen hadden. Jan van der Berkeboom vond dat wel goed maar wilde toch eerst eens kijken hoe laat het was. Het was maar goed ook dat hij dat deed want het was reeds een uur of tien en we moesten toch naar het dorp om aardappels te kopen. De twee grote mogendheden (Jan & Arie) kwamen overeen dat ze mij er eerst maar eens uit zouden sturen dan kon ik eens kijken of je erg nat regende als je je ging wassen. Ik vond dat alles behalve lollig, maar toen Arie mijn kleren buiten in de regen had gelegd moest ik er wel uit om ze te halen, wilde ik niet dat ze geheel nat regenden. Ik kleedde mij dus aan op mijn kousen en schoenen en mijn overhemd na en toen moest ik naar de beek. O Kou! O nattigheid!.... Ik rilde toen ik buiten kwam; onbarmhartig regende het op mijn arme hemdje. Wie beschrijft mijn ellende toen ik tot de ontdekking kwam dat de zeep nergens te vinden was, die volgens de aanwijzingen van mijn twee tirannen achter de tent moest liggen. Eindelijk had ik dan toch het begeerde en zo snel ik kon rende ik het bos door naar de beek. En uit de tent klonken de onbezorgde stemmen van Arie en de Berkeboom, "I love her in the morning, I love her at night". De beek was van dat heerlijke koele water over het algemeen. Maar op het ogenblik was het "ellendig koud". Ik zette echter door en met een gezicht als die Romein gezet moet hebben, toen hij zijn hand in het vuur legde, stapte ik in die ijzig koude stroom en begon mijn knieën te wassen. Ik bedacht nu hoe gemakkelijk het thuis was om naar de kraan te lopen. Toen kwam mijn gezicht aan de beurt. Ik ging dapper op mijn buik liggen en stopte mijn gehele hoofd onder water. Ik geloof nu dat het verstandiger had geweest als ik mijn handdoek in de tent had gelaten want hij was op het ogenblik bijna zo nat als het water van de beek zelf. Ik droogde mij zo goed en kwaad als het ging af en holde toen zo hard als ik kon af naar mijn twee tentgenoten, die mij met allerlei medelijdende woorden ontvingen. (fig.11) Toen moesten zij zich gaan wassen. Nou ik gunde hen dat grapje. Het bleek dat zij meer ondervinding hadden dan ik, ze lieten tenminste hun handdoeken in de tent zodat ik mij nu nog eens goed kon afdrogen. Ik kleedde mij intussen verder aan en toen zij terug kwamen stond ik in vol tenue te wachten. Ik werd toen weer gelast om water te halen en gelijk benoemd tot waterdrager. Terwijl kleedden Jan van der Berkeboom en Arie zich aan. Toen wij gegeten hadden gingen wij (Jan van der Berkeboom en ik ) naar het dorp om inkopen te doen. Allereerst gingen wij naar de bakker. Hier stelde Jan van der Berkeboom juffrouw Koekkoek aan mij voor.  In een winkeltje dat men in Den Haag voor een soort snoepkeet zouden houden en waar ze alle mogelijke etenswaren verkochten, zwaaide dit mensje haar scepter. Het was een mager goedmoedig dorpsmensje die iets zelfbewusts over haar gehele wezen had. Haar haar had zij boven op haar hoofd opgemaakt en ze had een lorgnetje op waar overheen ze iemand zo geniepig aan kon kijken dat je bang van haar werd. Jan van der Berkeboom vertelde dat ze xxxxxxxxxxx xxxxxxx xxxxxxx (1*) was.
Ik vermoedde echter wel dat het uit de grond van zijn hart kwam maar twijfelde toch teveel aan zijn mensenkennis omdat maar zo grif aan te nemen. Naar mijn mening heeft hij veel overdreven. Wel gaf ze nooit een slaagje overwicht en als men op een halfje na niet passen kon, was het nadeel nooit aan haar kant, maar toch was ze uit de aard der zaak een goed mens.  De indruk die ik van haar gekregen heb is dat ze haar naam eer aan deed. Meer die indruk die muffe koek maakt. 's Zomers hield ze er logé’s op na waarvoor ze, dat moet gezegd worden, moederlijk zorgde zoals ge ook later zult horen. Verder hield ze er een winkeltje op na dat gelijk de bakkerij was en waar ze briefkaarten, rijst, eieren, postpapier en zuurtjes verkocht.  Er waren wel meer kruidenierswinkels in het dorp maar haar winkeltje was het grootste. Alleen melk en vlees verkocht ze niet en ook geen fietsen. Maar ik zou wel willen weten hoe dikwijls ze mij verteld heeft dat ze volgend jaar haar winkeltje ging vergroten zodat we dat bij haar ook zouden kunnen krijgen. Toen wij in de winkel kwamen stond er niemand als een (fig.12) klein meisje in de winkel dat, naar ik uit de woorden van Juffrouw koekoek opmaakte, Jansje heette. De moeder van Jansje scheen ziek te zijn want zij stond juist aan Juffrouw Koekkoek te vertellen dat die heel aardig vooruitging, toen wij binnen kwamen. Juffrouw Koekkoek maakte nooit veel haast. Zo zelfs dat, als er vier mensen in de winkel stonden, men het beste deed eerst even naar het postkantoor te gaan om te vragen of er ook brieven "poste restante" waren. Natuurlijk moest Jansje die gehele geschiedenis van die moeder vertellen waarop een verhaal van Juffrouw Koekkoek volgde in dezelfde geest. Maar eindelijk was Jansje dan toch heelhuids de winkel uit. Toen kwamen wij aan de beurt. Juffrouw Koekkoek informeerde heel belangstellend wie of ik was en Jan van der Berkeboom stelde mij voor als een broertje van die andere piechem. Toen vertelde Juffrouw Koekkoek ons dat ze maar drie eieren had, maar als wij vanmiddag nog eens terug wilde komen . . . ? En het brood zou zo klaar zijn, daar moesten we nog maar even op wachten. Daarom gingen we eerst maar even aardappelen en groenten halen. Daar ieder in het dorp een eigen lapje grond had was er natuurlijk geen groentewinkel, zodat wij dat altijd maar bij een vriendelijke boerin haalden. Die juffrouw zou (ook alweer volgens Jan van der Berkeboom) (fig.13) nooit rijk worden omdat ze al haar tijd verkletst. Ze begroette ons met de vriendelijke woorden: "giën aorig wier hi". "Nou", zei Jan nav der berkeboom, "Dat valt nog wel mee. We zijn vanmorgen nog al lang op bed blijven liggen. We hebben toch de tijd". "Jao, net, net", antwoordde onze vriendelijke leverancierster, alsof ze er alles van wist. "Maar als je je moet wassen in de stortregen bij de beek, dat is geen pretje en dan als je pas uit bed komt". "Juust net, net", riep de boerin weer. We hadden echter nog niets uitgevoerd en Jan van der Berkeboom vroeg dus: "En wat voor aardappels heeft u vandaag, geeft u ons maar twee kilo". Toen haalde ze een grote mand voor de dag en begon er de grote aardappels uit te zoeken. Onderwijl praatte ze almaar door. En wie's die aondere jongeheer informeerde zij. Jan van der Berkeboom stelde mij op dezelfde manier voor. Ik meende ook een duit in het zakje te moeten doen door te vertellen dat ik gisterochtend aan gekomen was. Toen kwam er een klein vrolijk boerenpummeltje aan slenteren. Zijn gele vlasbol wapperde om zijn hoofd en hij had een broekje aan dat tot even onder zijn knieën kwam. Hij keek net of hij pas gevochten had, wat echter niet zo was, want zo keek hij altijd en het is niet te veronderstellen dat hij altijd vocht. (fig.14) Met een kennersblik monsterde hij onze fietsen. "Kiek's" moeder riep hij, "tie hè gien plaotjen op d'r fiets’n". "Neen" zei ik, maar dat behoeven we vandaag nog niet te hebben". "Da nî" riep de dreumes, die zich door zijn eerste uitroep bekend gemaakt had als de zoon van onze dikke boerin, mar Nêlis hè d'r al leen,'t bin kopere dingies, 'n mar zu groot, en asie ze morege nie 'p het wor je fiets ingepik. Ik stelde zijn hartje echter met rust door te vertellen dat we ze al aan geschaft hadden en ze morgen aan de fiets wilden bevestigen (de rijwielbelastingplaatjes meen ik). Mot’n d'n hêre nog wa mellek hén? "Ja" zei Berkeboom, "zouden we aan twee kan met z'n drieën genoeg hebben"? De Juffrouw denkt van wel en toen vroeg ze of we misschien eerst ons kannetje uit wilde spoelen. Ze bracht ons in een grote ruime bijkeuken waar een reusachtige pomp stond met een zware zwengel en een koperen mond die hel glimmend was gepoetst. De kleine wijsgeer stond met open mond te kijken hoe wij ons pannetje spoelden. Toen vroeg de Berkeboom wat ze alzo voor groente had. Nu ze had op het ogenblik alleen maar doperwtjes, volgende week dacht ze zouden de prinsessenboontjes wel goed zouden zijn. "Nu dan moeten we maar doperwtjes eten, we zullen ze Piet wel laten doppen", zei Jan van der Berkeboom. Toen alles ingepakt was konden we eens gaan kijken hoe het met het brood van Juffrouw Koekkoek stond. Juffrouw Koekkoek stond toen wij binnen kwamen net de geschiedenis van Jansje's moeder in geuren en kleuren aan een Juffrouw te vertellen. Die Juffrouw hoepelde echter gauw weer op en toen riep Juffrouw Koekkoek aan haar wederhelft. Al hadden die twee elkaar alleen genomen om het evenwicht in bed te herstellen, had men al geen betere combinatie in het gehele dorp kunnen vinden. Groot en goedig stond daar dan baas Koekkoek, met opgestroopte mouwen en zes broden op de arm in de deur. "Leg hier maar neer" commandeerde Juffrouw Koekkoek. (fig.15)
 
(fig.10) blz. 41
 
(fig.11) blz. 43
 
(fig.12) blz 46
 
(fig.13) blz. 48
 
(fig.14) blz 49
 
(fig.15) blz.52

 

(1*) U dient zich correcter uit te drukken jonge man!

 

 

[Thuis pagina]